Rond 1500 voor Christus vond er een dramatische omwenteling plaats in het hart van Europa. Wetenschappers ontdekten dat de invoering van gierst niet alleen het dieet veranderde, maar een hele maatschappij transformeerde.
Het klinkt misschien onschuldig: een nieuw graangewas dat wordt geïntroduceerd. Maar voor de mensen in het Karpatische Bekken, dat is het gebied rond het huidige Hongarije, betekende de komst van gierst rond 1500 voor Christus het einde van een tijdperk.
Internationale onderzoekers analyseerden namelijk de botten en tanden van 130 mensen uit deze periode. Voor 1500 voor Christus, zo blijkt, leefden mensen in versterkte nederzettingen op heuvels, de zogenaamde 'tells', waar grote verschillen bestonden tussen arm en rijk. Sommigen aten veel vlees en eiwit, anderen veel minder.
De doorbraak om deze ongelijkheid op te lossen kwam tussen 1540 en 1480 voor Christus toen systematische teelt van gierst begon. Dit graan had unieke eigenschappen: het groeide snel, was droogteresistent en zeer voedzaam. Voor gemeenschappen die onder demografische druk stonden, was dit een redding.
Door analyse van tandplak van 25 individuen konden de wetenschappers precies aantonen wanneer gierst onderdeel werd van het dagelijkse menu. In de midden-bronstijd aten slechts 2 van de 14 onderzochte mensen gierst. In de late bronstijd was dit gestegen naar 6 van de 11 personen.
Maar gierst veranderde meer dan alleen het menu. De oude maatschappelijke structuren stortten door de introductie van het graan in elkaar. De versterkte tell-nederzettingen werden verlaten en vervangen door 'horizontale nederzettingen'. Dat zijn eenvoudigere dorpen waar mensen korter woonden.