In 800 jaar tijd aangepast aan een minimumtemperatuur van -70 graden Celsius. Dat zijn de indrukwekkende cijfers van de jakoet, een paardenras dat nu voorkomt in Siberië. Deense onderzoekers hebben achterhaald hoe de jakoet zich tegen die koude wapent.

800 jaar: op evolutionair vlak lijkt het een vingerknip. Toch heeft het jakoetpaard zich in de relatief korte tijdsspanne aan de barre koude aangepast - uniek voor een zoogdier. In de loop van de 13de, 14de en 15de eeuw migreerden de Jakoet, een van oorsprong Turks volk, naar Siberië, in het noorden van het huidige Rusland. De paarden speelden van oudsher een sleutelrol in hun economie en migreerden dus mee met de mens.

Wetenschappers verbonden aan de Universiteit van Kopenhagen vergeleken het genoom van het jakoetpaard met een 5.000 jaar oud paardengenoom van een uitgestorven ras. Beide soorten hebben hun vroegste voorouder pas zo'n 150.000 jaar geleden. De studie wijst uit dat veranderingen aan genen zoals TGM3 aan de basis liggen van de koudebestendigheid van de paarden. TGM3 is betrokken bij de haarontwikkeling, en inderdaad kweekt het jakoetpaard 's winters een extreem dikke vacht. Daarnaast spelen ook genen die antivrieseigenschappen stimuleren een grote rol.

Opvallend is dat soortgelijke genen ook bij de Jakoetmensen terug te vinden zijn. Zo heeft zich zowel bij paard als bij mens een gen geadapteerd dat zorgt voor koude rillingen. Hoofdonderzoeker Pablo Librado noemt dat 'een overtuigend voorbeeld van evolutionaire convergentie', het fenomeen waarbij niet-verwante groepen die aan dezelfde omstandigheden blootstaan soortgelijke adaptaties ontwikkelen.

De onderzoeksresultaten verschenen in PNAS.