In Noord-Israël zijn bijenkorven gevonden uit de periode rond 900 voor Christus. De stad die is opgegraven bij Tel Rehov en waarin nu 30 korven zijn gevonden, leidde sinds 1200 voor Christus een welvarend bestaan maar werd rond 900 verwoest, ongetwijfeld in een oorlog. De cilindervormige korven van ongebakken klei lagen op de resten van een ingestorte binnenplaats. In twee korven zijn overblijfselen gevonden van verbrande honingraten met nog een groot aantal bijenresten erin: werksters, darren, larven en poppen, maar geen koningin. De vondst vormt het oudste directe bewijs voor bijenteelt, schrijven de Israëlische archeologen deze week in een artikel in de Proceedings of the National Academy (early edition, online). Er zijn oudere Egyptische tekeningen en teksten bekend, die waarschijnlijk maken dat daar al 2500 jaar voor Christus bijen werden gehouden. Maar de nu gevonden bijen en korven zijn zo goed bewaard gebleven dat zelfs vrij nauwkeurig kan worden vastgesteld om welke bijensoort het gaat. Uit analyse van zeventien vleugels en ruim twintig pootjes blijkt dat het gaat om een Anatolische ondersoort, en niet een van de lokale ondersoorten uit de Levant. De meeste lokale ondersoorten zijn wegens de grote agressiviteit ook weinig geschikt voor bijenteelt. De Anatolische variant staat nog altijd gunstig bekend. De uitheemse herkomst maakt het aannemelijk dat er jaarlijks nieuwe koninginnen uit Anatolië zijn geïmporteerd, om de lijn zuiver te houden. Uit het feit dat de bijenkolonies zorgvuldig op een goed beschermde binnenplaats werden bewaard, leiden de archeologen af dat de korven zeer kostbaar waren. Reconstructie van de bijenhouderij in Tel Rehov, ca 900 v. Chr.