Tachtig procent van het DNA van de mammoet staat op papier. Het is een kladversie, maar genetici dromen al van de herrijzenis van de gigant.

Tien jaar geleden leek het nog onmogelijk: het erfelijk materiaal in kaart brengen van een uitgestorven reuzendier als de mammoet. Toch publiceert Nature vandaag een eerste, incomplete versie van diens DNA, opgetekend uit de haren van twee diep gevroren exemplaren uit Siberië.

Zoiets leek een onhaalbare missie omdat DNA zelfs in de permafrost vergaat, in brokken uiteenvalt en vervuild raakt door het DNA van bacteriën en schimmels. Maar met nieuwe technieken lukt het om ook de volgorde van zo’n gefragmenteerd genoom bij stukjes en beetjes in elkaar te passen. Voordeel daarbij was dat het DNA uit geconserveerde haren kwam, die als beschermend hoesje dienen.

Het is nog een kladje van ruim vier miljard bouwstenen, waarvan vermoedelijk zo’n 3,3 miljard van de mammoet zelf. De rest is van micro-organische indringers. Kaf en koren kunnen pas definitief worden gescheiden als het genoom van de olifant klaar is, mogelijk volgend jaar. Met dat vergelijkingsmateriaal kunnen genetici beter vaststellen welke stukken DNA van de mammoet zijn, en welke van allerhande micro-gespuis.

De onvoltooide blauwdruk maakt al een paar dingen duidelijk. Mammoet en olifant lijken qua DNA meer op elkaar dan mens en chimpansee, terwijl zowel beide primaten als beide reuzen ongeveer zes miljoen jaar geleden hun eigen weg gingen. De olifantachtigen evolueren kennelijk minder snel.

Daarbij blijkt de genetische variatie binnen deze soort mammoet gering, wat het dier mogelijk kwetsbaar maakte. Misschien kan het voltooide DNA-patroon vertellen dat vermoedelijk niet de mens, maar allerlei ziektes de mammoet fataal werden. En natuurlijk moeten zijn genen onthullen hoe het beest het kon uithouden in extreem koude oorden.

De genetici beginnen het DNA net te lezen, maar speculeren in een aanvullend artikel al over de ’herstart’ van de mammoet. Kun je het dier herscheppen? We lopen de benodigde stappen langs: eerst moeten alle geanalyseerde DNA-flarden zonder schrijffouten aan elkaar worden gepast. Mogelijk vereist dit dat je het genoom wel 35 keer, van alle kanten, in kaart brengt, om de 4,7 miljard bouwstenen correct ineen te vlechten. Daarbij dien je het DNA over het juiste aantal chromosomen met de juiste opbouw te verdelen, geheel mammoetgetrouw. Dit kost geld en veel tijd.

Dan moet de biotechnoloog al die DNA-volgorden gaan maken. Het record staat op een bacteriegenoom van een half miljoen bouwstenen, we moeten naar 4,7 miljard. En lange stukken DNA zijn instabiel. Micro-organismen kunnen DNA aaneenrijgen, maar hoe krijgen minuscule bacteriën en gisten zulke slierten gelijmd? Dat vereist nog onbestaand vernuft.

Daarna moeten de chromosomen, solide verpakt in omhulsel van eiwitten, naar de eicel van een olifant verhuizen, te zijner tijd de draagmoeder. Twee obstakels: zo’n prefab-celkern valt zo uiteen en het is moeilijk om eicellen bij een olifant te oogsten. Die zitten diep weg in het dier. Terugplaatsen wordt ook een karwei.

Nature schetst nog wat alternatieven, waarbij andere dieren assisteren. Zo zouden muizen olifanteneicellen kunnen produceren. Misschien is elke hindernis uiteindelijk overbrugbaar. En dan weet je het niet: te vreemd, te duur, te onpraktisch, te gek voor woorden? Amper vijftien jaar geleden dachten we dat van klonen ook.