Woensdag 24 november 2021 gaat de boeken in als de dag dat Zweden heel even een vrouwelijke premier had. Het zal amper helpen tegen de gêne die het land voelt over de discrepantie tussen diens imago als egalitair paradijs met een regering die zichzelf als ‘feministisch’ aanduidt en het feit dat Zweden als enige in de regio nog nooit een vrouwelijke premier heeft gehad. Noorwegen, Denemarken en Finland worden immers allemaal bestuurd door een vrouw.

Een eeuw na de invoering van het vrouwenkiesrecht in Zweden werd — eindelijk, en met de hakken over de sloot — een vrouw tot regeringsleider benoemd. Op woensdagochtend werd de sociaaldemocratische premierskandidaat Magdalena Andersson net niet door het parlement weggestemd. Met steun van haar coalitiepartner de Groenen en de stemonthouding door Links en de Centrumpartij kreeg Andersson precies het benodigde aantal zetels (174) om te voorkomen dat de tegenstemmen (ook 174) een meerderheid vormden. Met de flinterdunne marge ‘tolereerde’ het parlement Andersson als nieuwe premier.

Maar in een onwaarschijnlijke wending van het lot zag ze zich luttele uren later alweer gedwongen af te treden. Op woensdagmiddag werd Anderssons begrotingsvoorstel door een parlementaire meerderheid afgewezen. Dit betekende dat de nieuwe premier moet regeren met de begroting van de rechtse oppositie, onder meer van de anti-immigratiepartij. De sociaaldemocraten konden hiermee leven. Hun coalitiepartner, de Groenen, konden dat niet en verlieten de regering.

Andersson zou vrijdag officieel zijn begonnen na een ontmoeting met koning Carl XVI Gustaf. Maar met het besluit van de Groenen om zich uit de regering terug te trekken, diende ze haar ontslag als premier in bij de voorzitter van het parlement.