In de geschiedenis van de mensheid is ruimtevaart een recent verschijnsel. In die korte tijdspanne is veel ruimteafval geproduceerd, waarvan het meeste nu nog rond de Aarde zweeft. Pas na WO2 zijn mensen erin geslaagd om de dampkring te verlaten en planeet Aarde als bol te zien. Joeri Gagarin was in 1961 de eerste mens die in een baan rond de aarde werd gebracht. Iconisch is de foto Earthrise uit 1968, gemaakt door astronaut William Anders tijdens de Apollo 8-missie. Op 21 juli 1969 zette Neil Armstrong als eerste mens voet op de maan. Sinds de jaren zestig heeft de ruimtevaart een grote vlucht genomen. Een van de toepassingen van ruimtevaart zijn satellieten die worden gebruikt voor telecommunicatie, spionage, plaatsbepaling, meteorologie, legerdoeleinden, aardonderzoek en cartografie.

In enkele decennia zijn de telecommunicatietechnieken zo verweven met hoe wij onze samenlevingen hebben ingericht, dat wanneer deze uit zouden vallen het tot een desastreuze ontwrichting leidt. Betaaltransacties bijvoorbeeld zijn voor een steeds groter deel afhankelijk van satellieten. Hoewel we slechts enkele decennia met ruimtevaart bezig zijn, cumuleert de hoeveelheid ruimteafval schrikbarend. Je kunt je de ruimte die geschikt is voor satellieten voorstellen als een grote bal waarin in het midden een kleinere bal zit. Dit kleine bal is planeet Aarde en de schil erom heen is dat gedeelte van de ruimte dat geschikt is voor satellieten. Buiten die schil begint de oneindig grote ruimte. Het gaat in dit essay over wat ik noem de ruimte-oceaan.

De aanduiding als oceaan heeft een functie omdat er vergelijkingen te maken zijn tussen de oceaan op Aarde en de ruimte-oceaan. Ten eerste, de oceaan is zo groot dat het voor de mens onmogelijk werd geacht van invloed te zijn op het geheel. Inmiddels is duidelijk – zoals bijna iedere dag in het nieuws komt – dat de oceanen in korte tijd ernstig vervuild zijn geraakt, met name door plastic. Daarnaast blijkt dat overbevissing leidt tot het ineenstorten van vispopulaties waardoor het ecosysteem van de oceaan wordt ontregeld. Klimaatverandering heeft tot gevolg dat koraalriffen verbleken en daardoor verdwijnen. En dat allemaal door acties van mensen in de afgelopen decennia. Inmiddels worden pogingen ondernomen de zee te beschermen en zijn er organisaties die zich bekommeren om de oceaan als ecosysteem en de dieren die erin leven zoals de organisatie Sea First! Foundation en Sea Shepherd. Een van de acties die worden ondernomen zijn pogingen om de oceaan van het drijvend plastic te ontdoen, door vernuftige schoonmaakvlotten zoals ontworpen door de Nederlandse ingenieur Boyan Slat. Het mondiale gebruik van plastic neemt echter alleen maar toe, dus schoonmaken is als dweilen met de kraan open. Toch is ergens in het afgelopen decennium een besef ontstaan dat de mens in staat is een enorm ecosysteem als de oceaan te ontwrichten en dat daar actie op ondernomen moet worden.

De ruimte-oceaan is groot en toch cirkelt er al zoveel ruimteafval dat het steeds moeilijker wordt om botsingen te vermijden. De prognose is dat het binnen enkele decennia onmogelijk wordt om satellieten in de ruimte te houden vanwege het ruimteafval. Daarmee komt het voortbestaan van onze op telecommunicatie gebaseerde globale samenleving in gevaar. Net als met de plastic soep is de reactie van mensen in eerste instantie ongeloof: hoe kan de nietige mens met die paar minuscule satellieten nu de ruimte-oceaan dusdanig vervuilen dat die functioneel onbruikbaar wordt? Daar maakt de NASA zich dus wel degelijk zorgen om. De ruimtevaart wordt steeds internationaler en steeds meer landen en private organisaties laten rommel in de ruimte-oceaan achter.

Het sociale mechanisme dat hier achter zit, wordt door sociale wetenschappers aangeduid als de tragedy of the commons, ofwel de tragedie van de meent. Wanneer gemeenschappelijke hulpbronnen (commons, meent) zoals weidegronden, visgronden, de atmosfeer, eigendom zijn van niemand en van iedereen dan is het voor iedere gebruiker logisch en rationeel om zijn of haar aandeel in het gebruik daarvan te vergroten. Er is echter een maximumcapaciteit en als deze wordt overschreden, stort het systeem in elkaar en dan is iedereen de dupe. Zolang het punt van instorten niet is bereikt, is het voor iedere gebruiker rationeel om het verbruik te vergroten. Het standaardvoorbeeld is het gebruik van gemeenschappelijke weidegronden voor vee. Iedere boer die daar gebruik van maakt, kan zijn opbrengst vergroten door meer vee te nemen. Als iedere boer dat doet, komt er een punt waarop er overbegrazing is en er onvoldoende voedsel meer is voor het vee. Het ecologische systeem stort in en iedereen zit met de gebakken peren.

Zo gaat het ook met het gebruik van de ruimte-oceaan. Iedere gebruiker heeft er baat bij om satellieten te installeren en om afval te laten zwerven, het opruimen daarvan kost immers geld en er is niemand die je er op aanspreekt als je je rotzooi achterlaat. Dus waarom zou je?

Het tragedy of the commons probleem is al decennialang bekend – in 1968 publiceerde Garrett Hardin zijn beroemde artikel ‘The Tragedy of the Commons’ – en toch steekt het mechanisme iedere keer weer hardnekkig de kop op. Zoals het afval rondom de Mount Everest. Dat is een joekel van een berg en toch ligt het er bezaaid met rommel die is achtergelaten door bergbeklimmers. Dit is een voorbeeld van een situatie waarvoor regels zijn gemaakt: carry in, carry out. Er worden zelfs schoonmaak-expedities georganiseerd. Het blijkt dus wel te kunnen, maar er is wetgeving nodig zowel als handhaving. Mount Everest ligt in twee landen (op de grens van Nepal en Tibet) en dat maakt het mogelijk dat er wetgeving komt. Maar van wie is de oceaan en van wie is de ruimte-oceaan?

Er worden pogingen ondernomen om tot beleid te komen over ruimte-afval. Maar tot nu toe zijn er geen effectieve afspraken gemaakt en neemt de hoeveelheid ruimte-afval schrikbarend toe. Tevens worden er technologische oplossingen gezocht om het ruimte-afval op te ruimen. Dat roept vragen of als: wie moet dan voor de kosten opdraaien? En wat als het niet lukt om alles op te ruimen?

Een fundamenteel filosofisch probleem komt naar voren in de vraag waarom het überhaupt een morele kwestie is om de tragedy of the commons problemen op te lossen. Waarom zou je je individuele eigenbelang opofferen als anderen dat niet doen? Als de voordelen in het heden liggen en de nadelen vaag ergens in de toekomst, neemt de bereidheid om je er mee bezig te houden zeer af. Dat is psychologisch te begrijpen. Psychologische redenen zijn echter niet hetzelfde als morele rechtvaardigingsgronden.

Het belang van milieu-ethiek wordt ernstig onderschat. Milieufilosofie kan bijdragen aan het zich bewust worden van hoe de mens zich verhoudt tot de leefomgeving, die planeet Aarde en de ruimte-oceaan omvat.

Het is politiek weinig aantrekkelijk om als land of bedrijf aan ruimtevaart te doen en jezelf te beperken doordat je geen rommel achterlaat wanneer anderen dat wel doen (= tragedy of the commons). Toch is dit wel wat minimaal moreel vereist is. Je kunt het vergelijken met het achterlaten van afval in de natuur na een picknick. Je kunt de rommel achterlaten en je niet bekommeren hoe het er verder mee gaat. Het vergt wat moeite om al je afval mee te nemen. Toch zullen veel mensen begrijpen dat je de morele plicht hebt om je eigen rommel op te ruimen. Veel mensen zijn echter gemakzuchtig en denken (als ze al denken): dat ruimt iemand anders wel op. Kijk maar eens hoe de Nederlandse stranden erbij liggen aan het eind van een zonnige dag: een tapijt van afval. Mensen bekommeren zich om hun korte termijn eigenbelang. In het geval van het strand komt er een schoonmaak-tractor. In het geval van ruimterommel wordt dat een stuk lastiger. Maar zelfs als het mogelijk is rommel op te ruimen, ontslaat het individuen niet van de plicht om hun eigen zooi op te ruimen. De conservatieve denker Theodore Dalrymple publiceerde hierover het cultuurkritische boek Litter. The Remains of our Culture (2011). Dat boek gaat vooral over de rotzooi op straat en langs de snelwegen dat snel toeneemt. Maar de ‘remains of our culture’ liggen niet alleen langs de weg, het drijft in de zee en zweeft boven onze hoofden. We vervuilen ons eigen nest en er is geen planeet B.

De accumulatie van ruimte-afval leidt ertoe dat toekomstige generaties ernstig last zullen ondervinden omdat het steeds moeilijker en misschien zelfs onmogelijk wordt. Maar waarom zou je je om toekomstige generaties bekommeren? Die vraag kun je beantwoorden door het concreter te maken en te spreken over jouw kinderen of kleinkinderen die hinder zullen hebben van jouw gedrag. Als dat nog niet voldoende is bijvoorbeeld omdat je geen kinderen hebt of omdat het langetermijnbelang van jouw kinderen of kleinkinderen je niets kan schelen, dan kun je jezelf de vraag stellen hoe jij het zelf zou vinden om te moeten leven met de last van de rommel van degenen die voor jou kwamen. In feite is hier het liberale niet-schadenprincipe van toepassing. Dat principe houdt in dat alles mag zolang je anderen geen schade berokkent. Het bijdragen aan ruimte-afval schaadt anderen – al leven die in de toekomst – en dat betekent dat we dat niet moeten doen. We mogen satellieten plaatsen, zolang we geen rommel veroorzaken. Net als bij picknicken in het bos dus.

Tijdens het eerste college van mijn cursus ethiek introduceer ik de regel: laat geen rommel in de collegezaal achter. Leave no trace dus. Wat is de zin van colleges over ethiek en milieu-ethiek als studenten rommel achterlaten? De essentie van duurzaam handelen is zo handelen dat je de wereld (inclusief de collegezaal) tenminste net zo goed achterlaat als je hem aantrof en dus ook geen rommel achterlaat. Het gaat om de houding van mensen jegens de natuur, zolang je niet voelt dat er iets moreel verkeerds is aan het vervuilen van de natuur zal er niets veranderen.