Ouders kunnen bepaalde angstige herinneringen mogelijk genetisch doorgeven aan hun kinderen. Dat blijkt uit een Amerikaans onderzoek bij muizen dat zondag is gepubliceerd in Nature Neuroscience.
De onderzoekers denken dat de resultaten belangrijk zijn voor onderzoek naar fobieën. Maar experts zijn ook sceptisch omdat het biologische mechanisme achter de overerving nog niet precies bekend is.
Wetenschappers hebben muizen getraind om bang te zijn voor een geur die lijkt op kersen. Mannelijke dieren kregen kleine elektrisch stroomstootjes in een ruimte waarin ze de lucht roken. Op den duur associeerden ze de stof zo sterk met pijn dat ze ook zonder stroomschokken trilden als ze het roken.
De jongen van deze muizen blijken nu ook angstig te zijn voor de geur, al hebben ze er nooit eerder mee kennis gemaakt. Zelfs de derde generatie is overgevoelig voor de kersengeur.
De onderzoekers stellen dat een deel van het DNA in het sperma van de getrainde muizen is geactiveerd. De muizen die voortkomen uit dit sperma, hebben deze aanpassing geërfd. Maar hoe de associatie van de geur met pijn precies het sperma heeft veranderd, is niet duidelijk.
Mogelijk is de lucht in het bloed van de muizen terechtgekomen en heeft dit het DNA in het sperma aangepast. Of misschien heeft een signaal vanuit de hersenen verandering teweeg gebracht.
Uit eerdere studies is al gebleken dat ook bij mensen ervaringen van de ouders de genen van hun kinderen kunnen beïnvloeden. Deze zogeheten epigenetische aanpassingen zouden er bijvoorbeeld voor verantwoordelijk zijn dat kinderen van ouders die leefden tijdens de hongerwinter in Nederland meer kans hebben op onder meer diabetes en hartfalen. Ook de derde generatie blijkt beïnvloed te zijn, wat wijst op een genetische afwijking.