Twee luxe Chinese likeuren groeien uit tot merken met een miljardenomzet. Hun enige probleem: niet-Chinezen vinden ze ondrinkbaar.
In een Amsterdam cocktailbar zul je tevergeefs vragen naar Moutai of Wuliangye.
Het zijn twee Chinese likeuren die gelden als uiterst exclusief. Ze zijn populair op officiële banquetten en andere bijzondere gelegenheden. En de nieuwe rijken van China mogen ook graag een glaasje drinken.
De groei van de welvaart in China legt de makers van de drankjes geen windeieren. De maker van Moutai zag de omzet in het laatste fiscale jaar met 66 procent stijgen naar omgerekend 2,7 miljard dollar, schrijft persbureau Bloomberg.
De producent van het iets minder chique Wuliangye zet zo'n 3,2 miljard dollar per jaar om. Daarmee worden de bedrijven vergelijkbaar met de 3,5 miljard dollar die een luxe-huis als Hennessy-Louis Vuitton, maker van bijvoorbeeld de Dom Perignon, omzet.
De explosieve groei van de likeuromzet komt overigens hoofdzakelijk dankzij de stijgende vraag uit China zelf. Niet-Chinezen vinden de drankjes naar benzine smaken. Moutai wordt gemaakt van sorgo en bevat 53 procent alcohol. Wuliangye benut naast sorgo ook tarwe, rijst en maïs als grondstoffen en bevat 52 procent alcohol.
Toch kun je het wel in New York kopen; een flesje van 375 milliliter Moutai kost daar 220 dollar in een luxe Chinees restaurant; voor Wuliangye betaal je 120 dollar.
Als je ooit een flesje had bewaard, ben je spekkoper. Een fles zeer oude Moutai ging vorig jaar op een veiling in Hongkong van de hand voor 1,36 miljoen dollar. Een fles Wuilangye uit de jaren zestig bracht begin dit jaar nog altijd 155.000 dollar op.