In augustus 1883 is de aarde misschien ontsnapt aan een catastrofale kosmische ramp. Die uiterst speculatieve conclusie trekken drie Mexicaanse wetenschappers uit een nieuwe analyse van waarnemingen van de Mexicaanse astronoom José y Bonilla. Die zag op 12 en 13 augustus 1883 honderden kleine, 'mistige' objecten voor de zon langs bewegen. Hij publiceerde zijn waarnemingen in 1886 in het Frans tijdschrift L'Astronomie, maar er is nooit een bevredigende verklaring voor gevonden.
Volgens Hector Manterola, Maria Ramos Lara en Guadalupe Cordero heeft Bonilla mogelijk de brokstukken van een gefragmenteerde komeet waargenomen. Die zouden dan op een hoogte van slechts een paar honderd tot een paar duizend kilometer langs de aarde zijn gescheerd. De brokstukken zouden minstens tientallen meters groot zijn geweest; hun totale aantal wordt geschat op meer dan drieduizend. Als ze de aarde hadden geraakt, zouden er binnen twee etmaal dus een paar duizend inslagen hebben plaatsgevonden van het kaliber Tunguska - de inslag van (vermoedelijk) een komeetbrokstuk in 1908 in Siberië.
De conclusies van de drie Mexicanen zijn echter uiterst speculatief. Er zijn geen onafhankelijke aanwijzingen dat het hier om komeetbrokstukken ging; de analyse van de waarnemingen van Bonilla is dus volledig gebaseerd op een aaname. Het suggestieve artikel is ook (nog) niet geaccepteerd voor publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift.