De bananenhandel is afhankelijk van één ras en dat ras is doodziek. In Wageningen werkt Gert Kema met de Nederbanaan aan voedsel voor de wereld.
Het is de eerste tropische dag van het jaar, een graad of 30. In de kas op het voormalige kazerneterrein in Ede is het nog minstens 5 graden warmer. En een stuk vochtiger dan buiten. Na een paar minuten druipt het zweet van je rug. Hier worden tropische omstandigheden nagebootst, zodat de bananenplanten die hier staan tot het dak kunnen groeien. Althans, de Gros Michel, een ras dat wel 6 meter kan worden. De Cavendish die hier groeit, komt niet veel verder dan 3 meter.

Het begon als een ‘grap’, zegt Gert Kema (64), hoogleraar plantenziektekunde aan de Wageningen Universiteit. De universiteit bestond honderd jaar in 2018. Het leek Kema een mooi moment om het onderzoek waarmee hij al acht jaar bezig was, aan de buitenwereld te laten zien. Om de kleine plantjes uit de Wageningse onderzoekskassen de ruimte te geven, zodat er ook wat te oogsten viel. Nederlandse bananen. Nederbananen.

Een streekproduct, zou je kunnen zeggen. En daarom óók interessant voor Boerenhart – nu Neder Groep –, een bedrijf dat lokaal voedsel van boer naar burger brengt. Kema, een wetenschapper met commerciële voelsprieten, zag kansen. Neder bestiert de kas. Neder laat bier maken van de bananen, vleesvervangers van de schil (pulled peel) en lingerie van de plantvezels. En Kema kan in de kas zijn onderzoek onder de aandacht brengen. Want de serieuze kant van deze ‘grap’ is: het gaat slecht met de banaan.

Gert Kema (1957) is een snelle prater. De schimmels en ziekten – Fusarium oxysporum, Black Sigatoka, Panama, Race 1 en Tropical race 4 – vliegen je om de oren, de banaan heeft een ziektegeschiedenis waar je duizelig van wordt. Het begon met die Gros Michel, ooit de meest verkochte banaan ter wereld, totdat-ie halverwege de vorige eeuw getroffen werd door de allesverwoestende Panamaziekte. Om precies te zijn: Race 1 (R1), een groep schimmels die vanuit de bodem de wortels van de plant binnendringt en het vaatstelsel koloniseert. Onherroepelijk legt de plant dan het loodje. En dat terwijl de Gros Michel ook al door de Black Sigatoka-schimmel werd geplaagd.

Er werd een nieuw ras gevonden, de Cavendish, dat bestand bleek tegen R1. En tegen Sigatoka konden ze spuiten. Maar nog voor het einde van de eeuw dook er een nieuwe Fusarium-soort op, Tropical Race 4, met hetzelfde vernietigende effect. Niet alleen de Cavendish, maar ook kleine, lokale rassen gingen en gaan eraan. „Een absolute killer.” Hij overleeft in onkruid, blijft in de bodem zitten en zodra er één banaan komt: bam! „Ik was ooit op een plantage waar tien jaar geen bananen hadden gestaan. Toen zetten ze de Gros Michel neer. Binnen negen maanden waren die planten dood.”

TR4 heeft inmiddels alle continenten bereikt. „Nu het in Mozambique is opgedoken, is het een kwestie van tijd voordat hij andere Afrikaanse landen bereikt. Dat bedreigt de voedselzekerheid, zeker in landen, waar banaan basisvoedsel is.”

Bananenbier met de geur van geel fruit
Net als we dorst krijgen, komt de oprichter van Neder, Pieter Vink, de kas binnen met ijskoud bananenbier van de eerste oogst. Gebrouwen door de Amsterdamse brouwer Kleiburg. Fris, met de geur van geel fruit. „Als je buiten gaat staan, ruik je de banaan in het bier nog beter.”

Kema deed lang onderzoek naar tarweschimmels. In die wereld, zegt hij, worden continu nieuwe rassen ontwikkeld. Om de opbrengst te verhogen, maar ook om boeren van resistente rassen te kunnen voorzien als ziektes en plagen een ouder ras uitschakelen.

Maar voor bananen, zelfs al worden plantages over de hele wereld bedreigd, zijn nauwelijks veredelingsprogramma’s. „Voor tarwe kennen we wel 1.200 genen die met ziekteresistentie te maken hebben. Bij banaan passen ze op een half A4’tje.” Uitzonderlijk, zegt Kema. Vergelijk het met de enorme variatie in tomaten of paprika’s. Terwijl een banaan in vrijwel elke supermarkt overal ter wereld – groot of klein, van Chiquita, Dole of een huismerk – altijd een Cavendish is. Verbazingwekkend ook, voor een gewas waarmee zoveel geld verdiend wordt.

Te verklaren is het wel, zegt Kema. Bananen zijn allemaal klonen. Het nageslacht is genetisch precies hetzelfde als de moederplant. „Dat je geen zaden kunt produceren en kruisen, is een enorme hobbel voor veredeling. We moeten aan de basis beginnen.”

De laatste jaren komt er meer perspectief, ziet Kema. Een stevige duw voor het onderzoek was het moment in 2010 waarop zijn onderzoeksgroep een PCR-test ontwikkelde, waardoor schimmels veel sneller kunnen worden opgemerkt. Sinds 2017 werkt een start-up in het Verenigd Koninkrijk met genetische modificatie aan resistentie. Kema gebruikt in zijn zoektocht naar resistente genen weliswaar moderne technieken, maar nog steeds op basis van klassieke veredeling. Dat is volgens hem de beste methode voor genetische diversiteit. Maar zolang er geen nieuwe commerciële rassen zijn, kan de Cavendish maar op één manier overeind blijven: met heel veel spuiten.

Nu sluipt er toch echt verontwaardiging in de stem van Kema. Want dát is het grote onderliggende probleem van de Cavendish-monocultuur: planten die steeds vaker, zo’n zestig keer per jaar, bespoten worden met gewasbeschermingsmiddelen, met alle bijkomende schade voor mens en milieu. Als je over Colombia vliegt, zegt Kema, zie je 40-, 60-, 80.000 hectare aaneengesloten plantages met één en hetzelfde ras. „Dan denk je als plantenziektekundige: waar zijn jullie mee bezig!” Eén besmette plant en alles kan weg zijn.

Hij vraagt zich af: „Hoe bestaat het dat een hele sector dit nog steeds accepteert, dat supermarkten het accepteren.” En de consument? „Die weet van niks. Omdat het simpelweg niet is uit te leggen.”

Op de vraag welk belang bananenproducenten en supermarkten er bij hebben om die monocultuur in stand te houden, heeft Kema het een beetje cynisch lachend over de duurzame beloftes van bedrijven. „Innoveren is duur, nieuwe rassen moeten in de bestaande logistiek mee kunnen.”

In dezelfde dozen passen bijvoorbeeld, of op dezelfde manier vervoerd kunnen worden. „En uiteindelijk draait alles om prijs: weinig producten genereren zoveel omzet voor supermarkten als bananen. Bananen zouden minstens twee keer zo duur moeten zijn, maar ze zijn nog net zo goedkoop als tien jaar geleden. Anders gaan klanten naar een goedkopere supermarkt.”

Er klinkt geritsel en dan: boem. Achterin de kas valt met veel kabaal een Gros Michel om. Topzwaar waarschijnlijk. De ongeveer honderd planten staan hier niet in de volle grond, zoals in de tropen, maar in grote cementkuipen, op een substraat van kokosvezel, aan een infuus van water en voedingsstoffen. „En tot onze stomme verbazing doen ze het geweldig!” De voordelen: geen onkruid, geen schimmels, geen beestjes en bacterieziekten én geen bestrijdingsmiddelen. Precies genoeg water en voeding, dus geen verspilling. „We beginnen in de Filippijnen een experiment met kokosvezel om te kijken wat de kosten en opbrengsten zijn.”

Gert Kema heeft soms weerstand ervaren. Een Nederlandse wetenschapper die zich in de bananenwereld roert, dat roept op z’n minst verbazing op. Terwijl het hem om een algemeen belang gaat: rassendiversiteit. Daarvoor kun je niet zonder de grote bedrijven. „Maar ik werk niet voor die bedrijven, ik werk voor de wereld.”

Zijn voorbeeld is Simon Groot, de veredelaar, wereldberoemd omdat hij met zijn zaden miljoenen kleine boeren uit de armoede hielp. Kema is bijna vijftien jaar met bananen bezig, zijn emeritaat komt in zicht. Soms heeft hij het gevoel dat hij te laat begonnen is. Maar niet omdat zijn hart meer bij bananen dan bij tarwe ligt. „Toen ik als student begon, heb ik gebeden met gewassen te mogen werken die er echt toe doen. Dat geldt voor tarwe en voor banaan. 400 miljoen mensen zijn ervan afhankelijk. Er is nog heel veel te doen.”