Op 18 mei 2019 constateerden parkeercontroleurs in Delft dat er een auto op een parkeerplaats voor betaald parkeren stond, terwijl er niet voor het parkeren betaald was. Bovendien stond de auto met één wiel gedeeltelijk op de stoep. Tegen de uitgeschreven aanslag parkeerbelastingen tekende de automobilist bezwaar aan. Toen dat bezwaar werd afgewezen, ging hij in beroep bij de Rechtbank. Tevergeefs, want de Rechtbank oordeelde op 12 juni 2020 dat de auto een heel parkeervak had ingenomen en dat er daarom parkeerbelasting verschuldigd was. Voor het gedeeltelijk parkeren op de stoep had hij ook nog een zgn. Mulder-boete kunnen krijgen. Had de auto helemaal op de stoep gestaan, dan zou er geen parkeerbelasting verschuldigd zijn geweest, dan kon er alleen een Mulder-parkeerboete worden opgelegd.
De automobilist ging in hoger beroep bij het Gerechtshof, maar dat bevestigde op 11 december 2020 het oordeel van de Rechtbank. Tegen die uitspraak van het Gerechtshof ging de man in cassatie bij de Hoge Raad. Ook hier bleef de aanslag parkeerbelasting in stand. Maar in cassatie klaagde de automobilist ook over het feit dat het Hof ervan had afgezien om een hoorzitting in zijn zaak te houden, terwijl hij niet had ingestemd met het achterwege laten van die hoorzitting.
Op dat ene punt stelde de Hoge Raad de man in het gelijk. Het Gerechtshof had die hoorzitting moeten houden. Bij uitspraak van 11 maart 2022 werd de gemeente Delft daarom veroordeeld om een bedrag van € 5.124 aan de man te betalen wegens de kosten van de aan hem verleende rechtsbijstand. Ook het betaalde griffierecht van
€ 131 krijgt hij vergoed.