Eendenpoep blijkt levende karperembryo’s te bevatten. Visseneitjes kunnen lang meeliften in de darmen van wilde eenden.

Hoe kunnen vissen afgelegen wateren koloniseren – meren of vennetjes waar geen enkele beek in uitmondt? Die vraag houdt biologen al decennia bezig. Visseneitjes zouden via de poten en veren van watervogels kunnen meeliften of zelfs via de ingewanden, opperen sommigen. Bewijs ontbrak, tot nu toe: een team van Hongaarse en Spaanse biologen schrijft in PNAS dat eenden levensvatbare karpereitjes kunnen uitpoepen.

Dat visseneitjes soms overleven in de ingewanden van watervogels bleek in 2019 voor het eerst uit onderzoek in Ecology. Spaanse en Braziliaanse biologen ontdekten toen eitjes van Braziliaanse killivissen in zwanenpoep, die nog uitkwamen tot een maand nadat ze waren uitgepoept. Maar killivissen zijn geen standaardvissen. Ze kunnen goed tegen droogte en hun eitjes blijven soms in afwachting van betere omstandigheden lange tijd in diapauze. Om deze rusttoestand ongeschonden te kunnen doorstaan, moeten de eitjes behoorlijk taai zijn – en dus doorstaan ze misschien ook bovengemiddeld goed een tochtje door een zwanendarm.

Met karpereitjes en veel andere visseneitjes zit dat anders. Die hebben een zacht membraan en vergaan vrij gemakkelijk onder invloed van zure, zuurstofloze omstandigheden, zoals in het binnenste van een wilde eend. Toch overleeft 0,2 procent van de ingeslikte karpereitjes een passage door de eendeningewanden, schrijven de biologen in PNAS. Dat lijkt een gering percentage, maar aangezien wilde eenden wijdverspreid zijn en flink wat rondtrekken zouden ze toch een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de verspreiding van visseneitjes.

Voor hun onderzoek dienden de auteurs wilde eenden in gevangenschap dwangvoeding toe, die bestond uit melk met visseneitjes. Elke eend kreeg zo’n vijfhonderd eitjes per keer. In de eerste ronde van het experiment betrof het eitjes van de gewone karper (Cyprinus carpio), in de tweede ronde eitjes van de giebel (Carassius gibelio), ook een karpersoort. De gewone karpereitjes waren allemaal bevrucht; van de giebeleitjes was 30 procent bevrucht. Alle bevruchte eitjes bevatten een embryo in het ‘morula-stadium’: een cellenklompje dat eruit ziet als een moerbei.

In totaal haalden de onderzoekers acht intacte karpereitjes uit de eendenpoep, en tien giebeleitjes. Het legen van de bak met poep vond 1, 2, 4, 6, 8, 12 en 24 uur na het dwangvoederen plaats. De eitjes die uitkwamen, waren vrijwel allemaal afkomstig uit de 1-uurs-poep. Alleen één gewoon karpereitje kwam uit 6-uurs-poep.

Zes van de giebelembryo’s waren al overleden tijdens de passage door de eendendarm. Van de overige twaalf eitjes kwamen er uiteindelijk drie uit (twee giebels en een karper), twee tot drie etmalen na de dwangvoeding.

De overige embryo’s legden het loodje door een schimmelinfectie. Die schimmelinfectie vond ook plaats in de controlegroep. In het wild, zonder schimmelinfectie, zou de succesratio hoger kunnen zijn, aldus de auteurs. In het wild kunnen watervogels de eitjes op diverse manieren binnenkrijgen, onder andere door het eten van waterplanten.

Aquatisch ecoloog Casper van Leeuwen van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW), niet bij het onderzoek betrokken, noemt de publicatie „een mooie aanvulling op de speculaties. Na alle hypotheses werd het tijd voor experimenteel bewijs, en dat hebben ze geleverd.” Eén kanttekening zou kunnen zijn dat de 1-uurs-poep in de bak mogelijk vermengd is met braaksel, omdat eenden na dwangvoeding vaak moeten braken. In dat geval zouden die eitjes niet de hele eendendarm zijn doorgereisd. „Maar het is hoe dan ook boeiend onderzoek. Juist omdat het iets zegt over de afstand waarover de eitjes kunnen worden vervoerd: in één uur vliegt een wilde eend algauw zestig kilometer.”