In een 4500 jaar oude steengroeve vonden archeologen sporen van de techniek waarmee de Egyptenaren de grote blokken steen voor de piramiden verplaatsten.

Een team van Britse en Franse archeologen was op zoek naar inscripties in een oude steengroeve in het Egyptische Hatnub toen ze toevallig een veel belangrijkere vondst deden.

Onder los zand en steentjes vonden ze een helling die 4500 jaar geleden is gebruikt om grote rotsblokken vanuit de groeve te vervoeren.

Aan de ouderdom van de helling is af te lezen dat de techniek waarschijnlijk ook in gebruik was bij de bouw van de 146 meter hoge Piramide van Cheops in Gizeh.

Als de arbeiders langs de helling twee kanten op trokken, konden ze de grote rotsblokken tegen hellingen van wel 20 procent op slepen.

De piramide werd rond 2560 v.Chr. gebouwd, en sindsdien was het een raadsel hoe de Egyptenaren dat voor elkaar kregen.

Uit berekeningen blijkt dat je rotsblokken tegen een helling van 10 procent op kunt slepen, maar dan zou er voor het bouwen van de hellingen nog veel meer materiaal nodig zijn dan voor de hele piramide zelf.

De helling in de steengroeve is met 20 procent veel steiler. Daarnaast lopen twee rijen traptreden.

Aan weerszijden van de helling zijn er paalgaten gevonden, wat tot een nieuwe theorie heeft geleid: een slede met een rotsblok erop werd aan touwen door twee ploegen arbeiders naar boven getrokken.

Via steile hellingen met treden aan weerszijden trokken de Egyptenaren tonnen zware rotsblokken uit de steengroeven. In het midden kun je een gat ontwaren voor een van de palen die als katrollen fungeerden.

Vóór de slede liepen arbeiders de trap op. Zij trokken aan een touw dat aan het rotsblok was bevestigd.

De achterste arbeiders gingen daarentegen trap af. Ook zij trokken aan het rotsblok, want hun touw was rond hoger gelegen palen gelegd.

De palen werkten dus als katrollen, en misschien waren er zelfs echte katrollen aan vastgemaakt. Als dat het geval is, dan zou het katrollensysteem 2000 jaar eerder zijn uitgevonden dan gedacht.
Tekening