Evert Jansen, ex-inbreker en ex-drugsverslaafde, geeft nu als ervaringsdeskundige inbraakpreventie. Foto Kees van de Veen
Evert Jansen, ex-inbreker en ex-drugsverslaafde, geeft nu als ervaringsdeskundige inbraakpreventie.

Inbreken is simpel, zegt Evert Jansen. Achttien jaar lang scharrelde hij als drugsverslaafde zijn kostje bij elkaar door in te breken. Zijn ervaringen deelt hij maandag in Groningen om anderen te behoeden voor inbraak.

Ze zaten bij een van zijn vrienden achter het huis in het schuurtje, ze draaiden The Eagles en Santana, Daniel Sahureka en Massada. Ze speelden het Molukse kaartspel ampad daun. Een van zijn vrienden stelde voor om de taxi naar Assen te nemen en de chauffeur te beroven.

Twee avonden later pakten ze inderdaad de taxi, Jansen zat voorin, zijn twee vrienden achterin. Aan het einde van de rit stond de taxi stil, er moest betaald worden en een van zijn vrienden greep de chauffeur vast, Jansen zette hem een mes op de keel en 200 gulden rijker renden de drie jongens weg van de taxi, ieder een andere kant op.

Van het geld kochten ze een polaroid-camera, eten en drinken. Twee weken lang waanden ze zich geslaagde overvallers, toen stond de politie op de stoep. Dat was de eerste keer dat Jansen de gevangenis in moest.

,,In totaal heb ik vier jaar van mijn leven in de gevangenis doorgebracht. Ik werd er alleen maar harder van’’, zegt hij.

Hij zit thuis in Groningen aan de keukentafel, in het huis waar hij met zijn vrouw - met wie hij 36 jaar samen is - en hun zoon van 22 woont. Hij heeft zijn leven op de rails, hij zegt: ,,Wij leven lang en gelukkig.’’

Dat was jarenlang ondenkbaar. De beroving van de taxi-chauffeur was nog maar het begin. Daarna begon Jansen buitensporig veel te blowen en te drinken. Op zijn achttiende was hij op een Moluks feest in de Trianthahal in Assen waar zijn neef hem heroïne verkocht. ,,Ik zette één Chineesje en ik dacht: wat is dit voor spul? Na één hijsje voelde ik al: Wow, dit is sterk. Ik vond het heerlijk, zat in mijn eigen wereld, voelde geen pijn, geen problemen, niks.’’

Hij dacht iets van het spul te bewaren voor het weekend erop, maar de volgende dag al nam hij het en wilde hij er meer van, elke dag meer. Hij werkte soms, hij liep soms bij de sociale dienst, woonde nog bij zijn ouders, begon geld te lenen, geld te stelen, kleding te jatten. En in te breken.

Die eerste keer herinnert hij zich nog goed. Hij nam de bus naar Assen, koos een buurt uit waar hij rond liep en rond keek. ,,Het was heel gemakkelijk. Ik zag een donker huis, had een koevoet bij me en brak de achterdeur open. Ik nam geld, sieraden en een muziekinstallatie mee.’’

De muziekinstallatie verpatste hij direct aan een heler, want daarmee kon hij niet thuis komen. En door naar de dealer. ,,Het leven als inbreker is productiewerk’’, zegt hij, terugblikkend op de jaren en jaren dat hij het vrijwel dagelijks deed. Zo vaak trof hij open raampjes, hengelde hij zich via de voordeur naar binnen of zag hij zijn kans schoon in de vakantie. Zijn beste vangst? Hij hoeft er niet over na te denken. ,,Een pasje plus pincode. Ik vond het in de vakantie in een school en pinde elke dag duizend gulden.’’

Voor de goeie orde: hij is er niet trots op. Hij kijkt niet terug op mooie jaren. Hij was mager en ongeschoren, oogde als een junk. Het contact met zijn ouders en broers en zussen verliep op z’n zachtst gezegd moeizaam.

Jansen komt uit een gezin van acht kinderen. De eerste jaren van zijn leven bracht hij door op Schattenberg, in het voormalige kamp Westerbork. Hij vond het er heerlijk, in de bossen, met alleen maar ‘eigen’ mensen om zich heen. Ze speelden er het stokkenspel patulele, ze knikkerden, bouwden hutten. Zijn vader was als zeeman meestal afwezig.

Toen hij zeven of acht was, verhuisden ze naar Bovensmilde. De tijd van presteren op school brak aan, zijn ouders wilden de kinderschare hoe dan ook in het gareel houden. Luisterden de kinderen niet, dan moesten ze pompen.

Hij doet het voor. Hij houdt met zijn handen zijn beide oren vast en gaat door de knieën en weer overeind, door de knieën en weer overeind. ,,Dat moest ik soms heel lang, wel een uur, ik trilde dan helemaal.’’

,,Ik was nooit een lieverdje’’, zegt hij. ,,Toen ik op de lagere school zat, jatte ik al het collectepotje dat voor in de klas stond.’’ Hij had wel een liefdevol thuis, zegt hij, waar lekker werd gegeten, maar ze hadden geen contact, wisselden niet van gedachten, werden niet begeleid in de keuzes die ze moesten maken. ,,Daardoor is het denk ik mis gegaan. Ik had wel contact met andere mensen, maar ik voelde er niks bij.’’

Hij zegt dat vol overtuiging; hij heeft zichzelf leren doorzien nadat hij afgekickt was en in therapie ging om zijn probleem te doorgronden. Afkicken deed hij in 1998, toen zijn zoon drie jaar oud was. Zelf had hij zijn vader verloren zonder dat ze elkaar werkelijk hadden gekend. Dat hem dat met zijn eigen zoon ook zou gebeuren, werkte als een schrikbeeld.

Toen het hem eenmaal goed ging, deed hij jarenlang vrijwilligerswerk als voorlichter over alcohol en drugs. Uiteindelijk werd dat een betaalde baan en is hij inbraakpreventie-adviseur geworden. Vandaag (maandag 6 november) staat hij voor een zaal vol Groningers om te vertellen hoe het inbrekers moeilijk is te maken. Daaraan voorafgaand struint hij door de Schildersbuurt, waar hij - hij weet het zeker - tal van schuurtjes zonder slot, open raampjes en zelfs open achterdeuren zal aantreffen. ,,En niemand die mij ziet’’, zegt hij. ,,Alarmsystemen, camerabewaking en ijzersterke sloten kunnen niet op tegen sociale controle. De beste beveiliging tegen inbraak zijn je buren.’’