Adolf Hitler zou een Joodse rechter uit Düsseldorf in bescherming hebben genomen tijdens de Jodenvervolging. Hitler kende Ernst Hess uit de Eerste Wereldoorlog, waar Hess tijdelijk zijn compagniecommandant was geweest bij de Slag om Ieper. In een onlangs teruggevonden brief uit 1940 is te lezen dat SS-leider Heinrich Himmler diverse nazi-autoriteiten maant om Hess "op verzoek van de Führer... in alle opzichten ongemoeid" te laten.
Verder hoefde Hess niet de verplichte tussennaam Israël, die hem als Jood identificeerde, te gebruiken en kreeg hij ook geen rode J op zijn paspoort gedrukt. Daardoor kon Hess met zijn vrouw en dochter een relatief ongestoord leven leiden.
Na de Wannsee-conferentie, waarin werd besloten tot uitroeiing van alle Joden in Duitsland, kwam er een einde aan zijn beschermde status.
Hess moest voor een commissie verschijnen die hem zijn 'vrijstellingsbrief' afnam. Hij was nu "een Jood zoals alle anderen".
Hij werd als dwangarbeider naar het kamp Milbertshofen bij München gestuurd. Hij overleefde en werd in 1945 spoorwegdirecteur in Frankfurt.