In Alaska hebben archeologen een 350-jaar oud massagraf blootgelegd. Daarin vonden ze de lichamen van 28 Eskimo’s, die volgens een oude legende op een akelige manier het loodje legden. De oorzaak was een uit de hand gelopen dartspel tussen kinderen.

De Joepiken wonen tegenwoordig nog steeds in het oosten van Siberië en Alaska, maar daar kwam zo’n 350 jaar geleden haast een eind aan, want het Eskimovolk moordde elkaar toen bijna uit. Dat moet de nieuwe archeologische vondst van de University of Aberdeen nu bevestigen, schrijft Het Laatste Nieuws.

De onderzoekers vonden de restanten van 28 mensen die tijdens de zeventiende eeuw op gruwelijke wijze geëxecuteerd werden in Nunalleq, een dorpje in het westen van Alaska. Enkele skeletten waren met handen en voeten vastgebonden. Daarnaast werden er ook schedels gevonden die doorboord waren met een speer of pijl.

De daders martelden wellicht eerst de slachtoffers voordat ze geëxecuteerd werden. De lichamen die die de archeologen aantroffen, waren voornamelijk vrouwen, kinderen en ouderen. Dat is een aanwijzing dat de mannen waarschijnlijk op oorlogspad waren. Het dorp werd vervolgens volledig afgebrand, op het massagraf met 60.000 artefacten in na.

Dat ondersteunt de eeuwenoude legende van de Boog en Pijl Oorlog. In het volksverhaal speelden twee jongens een spelletje darts toen een van hem een pijl in het oog kreeg. De vader van wiens kind de ogen nog intact waren, ging akkoord met het oog om oog, tand om tand-principe. Maar de vader van de al verminkte jongen boorde een pijl door beide ogen van het andere kind. Dat was de aanzet voor een heus bloedbad in het dorp en een oorlog die zich over het hele land verspreidde: de Boog en Pijl Oorlog.

Met deze vondst is dat bloedbad nu bewezen, maar de exacte aanleiding is nog onbekend. Een theorie die ietwat geloofwaardiger oogt, is een groot voedseltekort. De periode van de oorlog valt namelijk in dezelfde tijd als de Kleine IJstijd. Het was dus bijzonder koud en er was amper voedsel te vinden.