De sterke terugval van de insectenpopulaties wereldwijd was vorige week voorpaginanieuws. Al bleek de metastudie waarop de media zich baseerden toch wat te lichtvaardig in haar pessimistische conclusie.

Vorige week publiceerden twee wetenschappers, waaronder een Belg, een breedvoerige analyse van 73 studies over de huidige insectensterfte. Ze deden dat in het vakblad Biological Conservation, waarna de Britse krant The Guardian groot uitpakte met het nieuws.

Uit de verzamelde gegevens destilleerden de auteurs een schrikwekkend resultaat: de laatste dertig jaar zou het aantal insecten elk jaar met tweeënhalf procent dalen. Daardoor zou een groot deel van het wereldwijde insectenbestand pijlsnel achteruitgaan – de wetenschappers hadden het over bijna de helft van alle insectensoorten. Volgens de studie is ruim een derde van de soorten bedreigd met uitsterven, en leeft binnen enkele decennia zelfs geen enkel insect meer op onze planeet.

Daarna hekelden de auteurs (voornamelijk) de grootschalige landbouw: door ontbossing en pesticiden zouden insecten in sneltempo hun habitat verliezen. Dat sommige insecten zeer gevoelig zijn voor verstoringen in hun habitat, is een wetenschappelijk feit. Kijk maar naar de bijensterfte, die wél zeer goed gedocumenteerd is. Maar is het allemaal wel zo erg gesteld met de insecten (en andere kleine dieren, zoals spinnen en wormen)?

Vanuit de entomologie klinkt kritiek op de metastudie. Zo ontwaart de Nederlandse entomoloog Theodoor Heijerman (Wageningen University & Research) een duidelijke ‘selectiebias’ in de studieopzet. ‘Het viel me direct op dat de auteurs hun artikels (de 73 studies, red.) hebben geselecteerd door te zoeken op ‘decline’ of ‘declining’ (‘afname’ en ‘afnemend’). Dat zorgt natuurlijk al meteen voor een vertekend beeld van de werkelijkheid. Het zal vast zo zijn dat er minder publicaties geschreven zijn over de vooruitgang of het stabiel blijven van bepaalde soorten, maar dat er niet eens naar is gezocht, vind ik niet koosjer.’

Heijerman vraagt zich af of de geselecteerde artikels wel een representatief beeld schetsen van de trends in het wereldwijde insectenbestand. Zijn achterdocht wordt versterkt door de observatie dat de meeste van de 73 studies over gebieden in Europa en Noord-Amerika gaan. Heijerman: ‘Toch spreken de auteurs van een wereldwijde instorting van de insectenpopulaties. Dat is al te gemakkelijk.’

De Wageningse entomoloog zag een vergelijkbare ongepaste geografische extrapolatie al terug in een Duitse studie uit 2017. ‘Die was gebaseerd op insectenvallen in Krefeld en Brandenburg (respectievelijk aan de Rijn en aan de Poolse grens, red.). Toch werd er gesproken over een afname van insecten in heel Duitsland. En verschillende media bliezen dat vervolgens verder op door te stellen dat ook de insectenpopulaties in Nederland met 75 procent waren teruggelopen.’

Heijerman wil naar eigen zeggen niet beweerd hebben dat er niks aan de hand is met het wereldwijde insectenbestand. Maar het schaadt de wetenschap wel als gegevens onzorgvuldig worden geselecteerd en geëxtrapoleerd, en vervolgens foutief worden geïnterpreteerd.