Niet iedereen geloofde het verhaal van José Salvador Alvarenga, de Salvadoraan die na zijn redding vertelde 438 dagen op zee te hebben rondgedobberd. Een boek vol details van Jonathan Franklin van de Britse krant The Guardian laat de twijfel verdwijnen. Hij dronk urine, schildpaddenbloed en regenwater. En praatte nog 6 dagen lang tegen het lichaam van zijn dode maat, om maar niet alleen te zijn.

De agenten kijken vol verbazing naar de man die op het dek van hun boot ligt. Ze hebben hem opgehaald op een atol van de Marshalleilanden, midden in de Stille Oceaan. Er bestaat geen twijfel over dat de man een lange tijd op zee heeft gedobberd. Zijn haar lijkt op een struikgewas. Zijn baard groeit in chaos. Zijn enkels zijn opgezwollen; zijn polsen zijn flinterdun. Hij kan nauwelijks lopen. De man mijdt ook alle oogcontact, bedekt zijn gezicht.

José Salvador Alvarenga, een 36-jarige visser uit El Salvador, ging 14 maanden eerder met de 22-jarige Ezequiel Córdoba, uit vissen. Hij legde in 438 dagen dobberen bijna 11.000 kilometer op zee af. Nu brengt een politieboot hem naar Ebon Atoll, het zuidelijkste stukje van de Marshalleilanden.

Dagen na zijn redding ontmoet hij de verzamelde wereldpers. Langzaam, zonder hulp, stapt hij van de boot die hem uit het water haalde. De menigte kijkt met ongeloof. Ze hadden een schraal, bedlegerig mannetje verwacht, maar Alvarenga stapt met een glimlach aan wal. Hij zwaait naar de camera's. Zijn foto gaat heel de wereld over. De naam Alvarenga brandt op ieders lippen. Hoe kun je in hemelsnaam 14 maanden op zee overleven? De vraag blijft onbeantwoord - Alvarenga wimpelt iedereen af - tot Jonathan Franklin van de Britse krant The Guardian hem uitvoerig mag spreken.
Op 18 november 2012, in de vervaarlijke storm, probeert Alvarenga het water dat tegen zijn enkel klotst te negeren. Een beginneling zou in paniek raken, maar hij is een ervaren schipper. Hij weet dat hij weer het initiatief moet grijpen. Samen met zijn onervaren hulpje, Ezequiel Córdoba, probeert hij weer aan wal te komen, 80 kilometer verderop. Córdoba is onophoudelijk aan het hozen. Hij pauzeert alleen om zijn vermoeide spieren even rust te geven. Eigenlijk zou niet hij maar Ray Perez, zijn vaste maat, hem hebben vergezeld. Maar die moest afzeggen.

Alvarenga's boot is van bescheiden omvang, nog geen 10 meter lang. Een krat op het dek ligt vol verse vis, met tonijn en haaien, de oogst van 2 dagen werk. Als ze die kunnen verkopen, hebben ze genoeg geld voor een week. Verder is er nog diesel, water, 23 kilo sardientjes (aas), een harpoen, drie messen, een mobieltje, een gps-tracker (niet waterbestendig), een radiozender (met halfvolle accu) en 91 kilo ijs aan boord.

Alvarenga zet alles op alles, nadert langzaam weer de kust. Córdoba stort in. Hij geeft over, huilt. Hij is ervan overtuigd dat het bootje zal zinken, dat haaien hem zullen verslinden. Na vele uren slaat het weer om. Het wolkendek breekt. Alvarenga ziet in de verte een bergtop. Ze zijn nog slechts 2 uur van de kust als de motor het begeeft. Hij pakt zijn radio en roept zijn baas in Costa Azul: ,,Willy! Willy! Willy! De motor is kapot!" Hij krijgt antwoord: ,,Rustig maar, geef me je coördinaten.'' ,,Mijn gps werkt niet meer,'' zegt Alvarenga. ,,Gooi dan je anker uit,'' krijgt hij te horen. ,,Hebben we niet.'' De visser zag dat bij het vertrek, maar dacht dat hij het niet nodig zou hebben. ,,Oké, we komen eraan!'' Het was het laatste contact met de wal. De radio valt uit. Om de boot meer stabiliteit te geven in de beukende zee gooit hij de 500 kilo gevangen vis overboord. Daarna ook het ijs en de extra brandstof. Ze beseffen dat ze weer verder de zee in drijven. Waarheen weten ze niet, noordwaarts richting Acapulco, of juist naar het zuiden, richting Panama.

Zonder aas en vishaken ontwikkelt Alvarenga een gedurfde methode om vis te vangen. Hij steekt zijn armen tot aan zijn schouders in het water, terwijl hij de omgeving in de gaten houdt voor haaien. Als er een vis bij zijn handen komt, probeert hij die te grijpen. Na een tijdje heeft hij het onder de knie, lukt het hem uit de buurt van de gevaarlijke tanden te blijven. Als hij een vis de boot in slingert, zet Córdoba zijn mes erin. Ze eten vis na vis. Rauw. Als ze geluk hebben, vangen ze een schildpad, of landt er een vliegende vis in hun boot.

Na enkele dagen drinkt Alvarenga zijn urine. Córdoba volgt zijn voorbeeld. Zeewater drinken ze niet. Ze kennen de gevaren. ,,Ik kreeg zo'n honger dat ik mijn eigen vingernagels opat,'' zegt Alvarenga. Hij begint kwallen te eten, slikt die in zijn geheel door. ,,Het verbrandde mijn keel, maar het was zo slecht nog niet.''

Na 14 dagen, als Alvarenga ligt te rusten in de omgekeerde, lege ijskrat, hoort hij het ritme van de regen. Met Córdoba rent hij naar de al in elkaar gekluste 'installatie' om regenwater op te vangen. Ze kunnen na urine en schildpaddenbloed eindelijk weer zoet water drinken.

Na weken zien Alvarenga en Córdoba het nut van alle plastic dat op zee dobbert. Ze slaan in elke fles die ze tegenkomen water op. In plastic tassen vinden ze kauwgom, kool, wortels en een kwart litertje (bedorven) melk. Ze drinken het op, denken intussen aan hun moeders. Noemen zich slechte zonen en vragen God om vergiffenis.

Na 2 maanden is Alvarenga bedreven in het vangen van vogels en schildpadden. Maar Córdoba takelt af, lichamelijk en geestelijk. Hij wordt ziek van het eten van rauw vogelvlees en neemt een drastisch besluit: hij weigert alle voedsel. Een fles met water kan hij nauwelijks nog aan zijn mond zetten. ,,Ik ga dood,'' zegt Córdoba op een ochtend. ,,Ik ben moe, ik wil water.'' Alvarenga zet een fles aan zijn mond maar hij slikt niet. Zijn lichaam schokt. Alvarenga panikeert. Hij schreeuwt: ,,Laat me niet alleen. Je moet vechten. Wat moet ik in mijn eentje?'' Even later sterft Córdoba, met zijn ogen open.

De volgende ochtend kijkt hij naar Córdoba in de boeg van de boot. Hij vraagt: ,,Hoe voel je je nu? Heb je goed geslapen?'' Alvarenga antwoordt zelf: ,,Ik heb goed geslapen, en jij? Heb je al ontbeten?'' De beste manier om om te gaan met de dood van zijn kompaan is door net te doen alsof hij nog leeft. 6 dagen later ontwaakt hij met een schok uit die droom, dringt het besef door dat hij met een dode praat. ,,Ik waste eerst zijn voeten. Deed zijn kleren uit. Trok zijn T-shirt aan en toen hij het water ingleed, viel ik flauw. Ik gaf mezelf de schuld voor zijn dood.''

Alvarenga gebruikt daarna zijn fantasie om niet gek te worden. Hij begint de ochtenden met een lange wandeling. ,,Wanneer ik op en af liep, beeldde ik me in dat ik door de wereld liep. Het zorgt voor afleiding. Op een dag is de hemel plots vol met vogels die aan de kust leven. Een tropisch eiland doorbreekt de mist. Een groen atol, omgeven met groenblauw water. Niet groter dan een voetbalveld. Nabij het strand springt hij in het water. Een golf brengt hem naar de kust, als wrakhout. ,,Het zand dat ik in mijn hand had, voelde als een schat.'' Hij is vel over been, heeft moeite met staan. Alvarenga, zo blijkt later, is aangespoeld op Tile Islet, een eilandje van het Ebon Atoll, dat met 1155 andere eilanden de Republiek van de Marshalleilanden vormt.

Hij komt bij een strandhuisje, staat oog in oog met Emi Libokmeto en haar man Russel Laikidrik. ,,Plots zie ik die witte man,'' zegt Emi. ,,Hij schreeuwt, ziet er zwak en hongerig uit. Mijn eerste gedachte is dat hij van een schip moet zijn gevallen, naar hier is gezwommen. De volgende ochtend zeilt Russel naar Ebon Atoll om de burgemeester om hulp te vragen. Binnen een paar uur wordt Alvarenga omringd door agenten en een verpleegkundige. Hij is weer veilig, onder de mensen.